Waarom leren lezen zo vaak misgaat
Eigenlijk zou iedereen op school goed moeten leren lezen. Maar dat gebeurt niet. Van de middelbare scholieren is zowat één op vijf laaggeletterd. De verklaringen daarvoor hebben vooral te maken met die scholieren: hebben ze genoeg boeken in huis, zijn ze niet dyslectisch? Maar niet: wat hebben ze precies over letters geleerd? Zou dat er écht niets mee te maken hebben?
Voor de meeste kinderen gaat letters leren zo.
(De plaatjes hieronder zijn stills uit een instructiefilmpje van Veilig leren lezen, de meest gebruikte leesmethode. Daarbij de tekst die de kinderen te horen krijgen. Als u het hele filmpje wilt zien, klikt u hier.)
Wat leren kinderen daar zoal van? Om te beginnen: o is een letter. En twee o’s bij elkaar zijn ook een letter: ‘de letter oo’. De letters o en e zijn samen ook één letter: ‘de letter oe’.
Vervolgens: letters klinken. ‘Hoor je oo ook klinken?’ Die vraag zou je eigenlijk met je ogen dicht moeten kunnen oplossen. Wie kan dat?
Verderop komt er nog een flinke uitdaging: ‘Waar zien we oo?’ In een bril, zo blijkt.
Veilig leren lezen verwacht dus van kinderen dat ze letters horen én dat ze klanken zien. Sommige kinderen snappen niet hoe ze daaraan moeten beginnen. Verbaast u dat?
Dat is nog maar een fractie van de verwarring die kinderen voor de kiezen krijgen. Neem het plaatje met de klok: ‘Hoor je oo in klok? Neen, klok klinkt kort.’ De ‘o’ in ‘klok’ is geen korte versie van de ‘oo’, het is een andere klinker. Stelt u zich dezelfde redenering met een ‘a’ voor, ook een andere klinker: ‘Hoor je oo in lap? Neen, lap klinkt kort.’ Snapt u dat? Gaat het echt om kort of lang?
Aan het eind komt de ‘letter oo’ bij de lange klinkers. Maar de lengte van de klinker oo varieert nogal: halflang in ‘boos’, lang in ‘boor’ en kort in ‘hotel’. Hoezo is oo een lange klinker?
Over wat letters zijn en wat ze met gesproken woorden te maken hebben, leren kinderen kennelijk een hoop bizarre, verwarrende en soms zelfs gewoon foute dingen. Helaas geldt hetzelfde voor hoe we ze op lezen voorbereiden, voor hoe we ze letters leren schrijven, voor hoe we ze leren spellen, voor hoe we ze ‘begrijpend’ leren lezen. En – nog een keer helaas: die bizarre en foute dingen zijn bij alle gebruikelijke methodes te vinden.
Als we in alle compartimenten van het leesonderwijs aldoor verwarring stichten, zouden we dáár dan niet eerst eens orde op zaken stellen? Vóór we ons afvragen wat er mis is met de kinderen? Dat is wat Exit dyslexie doet. De gangbare verklaringen – inclusief het concept dyslexie – van het toneel sturen. Welke kinderen dyslectisch zijn en welke niet, valt trouwens toch met geen mogelijkheid vast te stellen. En eens rustig kijken: hoe mensen leren; wat beginnende lezers moeten leren, wat het schrift is en hoe het werkt; hoe we het kinderen dus moeten aanleren. En ten slotte: een bouwplan uitwerken voor leesonderwijs waarvan ze niet in de war raken.
Of we het dyslexie-idee nog nodig hebben als alle rommel is opgeruimd, dat zien we dan wel. Voor de kinderen moeten we hopen van niet. Want dat zou betekenen dat we ze allemaal goed leren lezen en spellen. En kijk: er zijn plekken waar dat lukt.