Het verschil tussen b en d
Vrijwel iedereen gelooft het: sommige kinderen zien gewoon geen verschil tussen de letters b en d.
Als dat echt zo is, hebben die kinderen een waarnemingsprobleem: ze zien gespiegeld. Dat kunt u op een simpele manier uittesten. U toont een plaatje van een stoel in zijaanzicht. En u vraagt: Aan welke kant kun je op die stoel gaan zitten? Kinderen die gespiegeld zien, gaan aan de verkeerde kant zitten; kinderen die aan de goede kant gaan zitten, zien niet gespiegeld.
Kinderen die zien aan welke kant de leuning van de stoel zit, zien ook aan welke kant het stokje van de letter zit. Met andere woorden: ze zien wel een verschil tussen de letters b en d.
Maar wat is dan het probleem, met die kinderen die b en d maar door elkaar blijven husselen? Want zulke kinderen zijn er echt.
Laten we het eens door de ogen van die kinderen bekijken. Dit weten ze: als de leuning van de stoel links zit, kan ik rechts gaan zitten; als ik de stoel omdraai, ga ik links zitten. Maar dit weten ze ook: hoe je die stoel ook neerzet, de stoel waarop ik ga zitten, is steeds dezelfde.
En dat is bij letters anders: bij letters doet het wel toe waar het stokje staat. Bij sommige kinderen dringt dat bijna vanzelf door, andere kinderen hebben daar uitleg bij nodig, en bij weer andere kinderen is de verwarring na een poosje zo groot en het vertrouwen zo klein geworden dat uitleg te laat lijkt te komen.
Trucjes met plaatjes helpen meestal ook maar weinig. Dat komt zo: de dame op het plaatje heeft een flinke buik. Leer je daar de letter b van? Neen, als mevrouw de andere kant op loopt heeft ze die buik nog steeds. Maar de letter op het plaatje heeft niets meer met haar buik te maken. Je zou ze wel kunnen gebruiken om dik te schrijven, wat ook bij het plaatje past en de verwarring alleen maar groter maakt. Overigens: met zulke plaatjes leert u kinderen letters aan betekenissen koppelen. Dat is niet hoe het schrift werkt: letters symboliseren klanken en niets anders.
Voor beginnende lezers zijn de schrijfletters onderaan in het plaatje hiernaast het makkelijkst te herkennen. De bovenste zijn de lastigste: het verschil zit hem alleen in de kant waar het stokje staat.
Dus: als u de kinderen de letters b en d eerst leert schrijven, leren ze een b die geen d in de spiegel is én ze leren de letter bewust kennen. Als u de kinderen leert hoe de letters zijn opgebouwd, leren alle kinderen het verschil. Zodra ze de schrijfletters goed onder de knie hebben, maakt u ze met cursief gedrukte letters vertrouwd die duidelijk van elkaar verschillen. En aan het eind komen de moeilijkste letters: de zogenaamd simpele lettervormen waarbij een b en een d elkaars spiegelbeeld zijn. Zo simpel kan het zijn.
Of zien we tóch iets over het hoofd?
Als je moet kiezen aan welke kant van de stoel je gaat zitten, heb je namelijk veel meer tijd om te kijken waar de leuning zit dan een lezer zich kan permitteren om uit te vlooien aan welke kant het stokje van de letter staat. Het kan zijn dat dyslectici het goed doen als ze hun tijd mogen nemen, maar fouten maken als het snel moet gaan.
Volgens een van de gangbare theorieën is dyslexie inderdaad een visueel probleem. Preciezer gezegd: een probleem met het functioneren van de grote cellen in het visuele systeem. Die grote cellen spelen een rol bij het zien en verwerken van snelle bewegingen, en omdat het om grote cellen gaat staat deze verklaring als de magnocellulaire theorie bekend. Er is inderdaad nogal wat onderzoek dat een correlatie laat zien: bij overleden dyslectici zijn er in de betrokken gebieden verschillen in celgrootte zien, dyslectici scoren slechter op tests waarbij snelle bewegingen visueel moeten worden verwerkt, en scans laten bij dyslectici verminderde activiteit zien in het magnocellulaire systeem.
Maar anderzijds: correlaties zijn geen oorzaken.
Dus zocht Guinevere Eden, directeur van het Center for the Study of Learning aan het Georgetown University Medical Center, uit hoe het zit. (Een video-samenvatting van het onderzoek vindt u hier, een tekst hier.) Ze vergeleek eerst dyslectische met vlot lezende kinderen. En ze vond dezelfde verminderde verwerking voor bewegingsdetectie die uit eerdere experimenten bleek. Maar vervolgens vergeleek ze de dyslectische kinderen met jongere kinderen die voor lezen gewoon vooruitkomen en het leesniveau van de dyslectische kinderen hebben bereikt. Dat die kinderen niet verder staan dan de dyslectici komt alleen omdat ze jonger zijn. Nu werden er geen verschillen in het magnocellulaire systeem gevonden. Een prima functionerend magnocellulair systeem is dus geen voorwaarde om te kunnen leren lezen. Het ziet er eerder naar uit dat lezen het magnocellulaire systeem verbetert: voor lezen is snelle verwerking nodig van telkens andere visuele indrukken en lezen zou die vaardigheid kunnen trainen.
In een tweede experiment gaven de onderzoekers dyslectische kinderen training in foneembewustzijn en orthografie. En kijk, na de training lieten ze een verhoogde activiteit zien in het gebied dat voor de visuele verwerking van snelle beweging instaat. Daardoor wordt het vermoeden van zo-even bevestigd: lezen bevordert de ontwikkeling van het magnocellulaire systeem.
Anders gezegd: moeizame lezers hebben het niet lastig met lezen omdat hun visuele verwerkingssysteem niet goed is ontwikkeld; als moeizame lezers een slecht ontwikkeld visueel verwerkingssysteem hebben, dan komt dat omdat ze niet goed hebben leren lezen.
Edens onderzoek is zonder twijfel belangrijk voor wie wil weten wat dyslexie wel en vooral niet is. Maar het is even relevant voor wie zich graag op neurowetenschap beroept. Het feit dat het brein verandert door interactie met de omgeving, maakt het namelijk lastig om oorzaak en gevolg uit elkaar te houden.
Dat laatste is ook het probleem in Leuvense onderzoek dat in oktober 2013 nogal wat ophef maakte. Volgens dat onderzoek hebben dyslectici perfecte mentale representaties van het foneemsysteem en horen ze klanken dus niet anders, maar leren ze niet goed lezen omdat de toegang tot die representaties niet goed is aangelegd. De mogelijkheid dat die verminderde toegankelijkheid het gevolg is van slechter leren lezen – en niet de oorzaak -hebben de Leuvenaars niet onderzocht.
Dus: hoed u voor speculatie in neurosaus. En als u de kinderen letters leert, begin dan niet bij de moeilijkste, de ‘eenvoudige’ lettervorm die alle methodes voor aanvankelijk lezen menen te moeten gebruiken.