Welke dyslexie-consensus?
In het septembernummer van Klasse Magazine beantwoordt Annemie Desoete vragen over dyslexie. Annemie Desoete is gespecialiseerd in onderzoek naar dit thema en doet graag alsof ze de wetenschap aan haar kant heeft, terwijl wij van de Alfabetcode maar wat wilde claims uitbazuinen.
Klasse: ‘Valt de diagnose ‘dyslexie’ niet te vaak? Kan je de problemen niet oplossen door extra oefening?’
Desoete:’ Nee. […] Er zijn zelfs te weinig diagnoses in kansarme milieus. Uiteraard kunnen sommige leerlingen leesachterstand inhalen […]. Maar die leerlingen hebben […] geen leerstoornis. Een van de criteria van dyslexie is net dat je het niet helemaal kan oplossen.’
Klasse: ‘Is het goed om leerlingen met dyslexie extra tijd te geven?’
Desoete: ‘Extra tijd is […] een goed idee. Leerstoornissen zijn namelijk automatismestoornissen. […]’
Klasse: ‘Kan ik als kleuterjuf dyslexie vaststellen?‘
Desoete: ‘Nee. Dyslexie kan je pas vaststellen als kinderen formele leesinstructie (taalles) krijgen en ondanks remediëring op lezen en spellen hardnekkig en ernstig fouten blijven maken. […] ’
Desoetes antwoorden zullen weinig mensen choqueren. Het idee dat dyslexie een leerstoornis is die kan worden gediagnosticeerd is inderdaad gemeengoed geworden. Wie er hardop vraagtekens bij plaatst, plaatst zich buiten de wetenschappelijke consensus en wordt zowat de klimaatscepticus van het leesonderzoek. Of erger nog: de Holocaustontkenner, want dyslexie ontkennen veroorzaakt lijden bij een aanzienlijk deel van de bevolking.
Maar dat is niet wat de wetenschappelijke stand van zaken over leesproblemen te zeggen heeft. Over die stand van zaken schreven Julian Elliott en Elena Grigorenko in 2014 een boek: The Dyslexia Debate. Alles wat de laatste decennia in dyslexiediscussies een rol heeft gespeeld houden de auteurs in dat boek tegen het licht: de pogingen om het concept dyslexie sluitend te definiëren, de pogingen om het fenomeen te verklaren, de pogingen om dyslexie te diagnosticeren. Alles wordt te licht bevonden. Conclusie: laten we het begrip dyslexie vergeten, het maakt de dingen alleen maar moeilijker. Discussies over problemen van moeizame lezers moeten niet gaan over wie van die moeizame lezers dyslectisch is en wie niet; ze moeten gaan over hoe we hun problemen oplossen. En dit is wat een paar van de meest prominente stemmen in dyslexie-onderzoek over dat boek te zeggen hebben.
Keith Stanovich: ‘Niets heeft het wetenschappelijke onderzoek naar lezen en het inzicht bij het grote publiek in wat leesproblemen zijn zo belemmerd als de term dyslexie. Dat begrip had al lang met pensioen gemoeten.’
Frank Vellutino: ‘Ik vind al lang dat de term dyslexie in wetenschappelijke en praktische contexten moet worden vermeden. Want in wetenschappelijke contexten komt het aantal definities voor dyslexie grofweg overeen met het aantal theorieën over dyslexie. En in praktische contexten komt het aantal definities grofweg overeen met het aantal tegen betaling beschikbare interventies die ontworpen zijn om leesproblemen te behandelen die door dyslexie zouden zijn veroorzaakt.’
Dorothy Bishop: ‘Elliott en Grigorenko willen de problemen van moeizaam lezende kinderen helemaal niet ontkennen, maar ze laten wel de twijfels zien die er bestaan over de bruikbaarheid en de geldigheid van onze gebruikelijke diagnostische constructies.
Tot slot, Julian Elliott zelf: ‘Iedereen die de vertwijfeling ziet van een kind dat maar niet leert lezen, reageert daarop met een mengeling van droefheid en sympathie. Voor de ouders van deze kinderen komt er bovenop de pijn en de vernedering vaak nog een gevoel van frustratie, onmacht en onzekerheid over wat ze in deze situatie het best doen. Eén van de dingen die zich aanbieden is lobbyen voor het kind en kijken of ze geen dyslexie-attest kunnen krijgen, met alle voordelen en beloften erbij. Maar, zoals The Dyslexie Debate laat zien, worden die ouders misleid door de bewering dat dyslexie wetenschappelijk kan worden vastgesteld en dat een diagnose tot meer effectieve behandelingen leidt. Het is hoog tijd voor een meer wetenschappelijke benadering die garandeert dat alle kinderen de hulp en steun krijgen die ze nodig hebben.’
Desoete suggereert dat ze zich aan de wetenschappelijke consensus houdt om het dyslexiedebat strikt wetenschappelijk te laten verlopen. In werkelijkheid beroept ze zich op een niet bestaande wetenschappelijke consensus om het debat niet te laten plaatsvinden.