Wie doet Alfabetcode? En wie niet?
‘We werken met de Alfabetcode.’ Dat is makkelijk gezegd, maar wat betekent het? Ziehier wat het hoort te betekenen.
Eerst en vooral: bij een Alfabetcode-leerkracht leert elk kind vlot lezen, goed spellen en perfect schrijven. En dat doet zo’n leerkracht zo.
1. Geen woordbeelden (hooguit voor een paar zeer frequente woorden met een afwijkende spelling).
2. Geen letternamen. [Niet in de fase van aanvankelijk lezen. Later, als de kinderen al vlot decoderen, leren ze die letternamen wel. Om handiger over spelling te kunnen praten, om met woordenboeken te leren omgaan bijvoorbeeld.]
3. Van klank naar teken. Fonemen, en niet letters, zijn de basis van de code.
4. Onderwijs alleen fonemen, geen andere klankeenheden. [Geen rijmen, geen klank- of lettergroepen zoals ik, an, el of sch.]
5. Begin met een transparante basiscode, waarin alle fonemen één op één verbonden worden met de meest voorkomende spelling. [De enige dubbelzinnigheid in die basiscode is de doffe /ə/. Die hebben we in de, me, je, ze, in meervouden en bij bijvoeglijke naamwoorden zo vaak nodig dat we hem toch in de basiscode introduceren: als een aparte klank, niet als een variant van de /e/ die je in /pet/ hoort en die ook met een letter e geschreven wordt. – Houd de Alfabetcode-volgorde aan. Wijk er alleen van af als daar een erg goede reden voor is.]
6. Leer kinderen klanken in echte woorden isoleren en verwerken, door hen te laten segmenteren en verlijmen. Gebruik daarbij ook letters. [Als kinderen in de kleuterklas al slakkentaal leren, als ze al vroeg leren segmenteren, stellen we die letters wat langer uit. Voor kinderen die pas in het eerste leerjaar met slakkentaal beginnen, spelen de letters veel sneller in het leerproces een rol.]
7. Leer de kinderen hoe elke letter wordt geschreven. [Ga daarbij precies te werk, met instructie van Schrift-kwaliteit. En bij voorkeur met Schrift-letters. Instructie van hetzelfde kaliber vindt u toch nergens anders.] Integreer schrijven in elke les.
8. Onderwijs schrijven, spellen en lezen als een samenhangend geheel, opdat de kinderen leren dat het schrift een code is die in twee richtingen werkt: coderen en decoderen. [Er zijn geen aparte regels voor lezen en andere voor spellen. De code is één, omkeerbaar, geheel.]
9. Spelling moet (binnen redelijke grenzen) altijd accuraat zijn. [Dus ook buiten het lees- en spellingonderwijs. Geef kinderen wel altijd een faire kans om accuraat te spellen. Laat ze nooit aan hun lot over: spelling is geen raadspelletje.]
10. Onderwijs daarna systematisch alle gebruikelijke spellingsalternatieven. [De codeerpatronen dus. In het begin is de Alfabetcode-volgorde min of meer dwingend. Hoe verder kinderen vorderen, hoe meer ruimte er is voor aanpassingen aan de volgorde.]
Deze 10 principes kenmerken het prototype voor effectief leesonderwijs, zoals Diane McGuinness dat beschrijft in Early Reading Instruction (p. 323). Die 10 principes zijn zomaar uit de mouw geschud: als je kijkt wat de meest effectieve Engelstalige methodes voor aanvankelijk lezen en spellen met elkaar gemeen hebben, dan kom je precies bij deze 10 dingen uit. Wat tussen vierkante haakjes staat, zijn toevoegingen van mij. Soms lichten die het principe een beetje toe, soms maken ze een kanttekening die relevant is voor het Nederlands.
Alfabetcode-leerkrachten houden zich aan elk van die tien principes. Niet omdat ‘uit onderzoek blijkt dat het zo het beste gaat’ en ook niet omdat ‘Erik Moonen zegt dat het zo moet’. Maar om drie andere redenen.
1. Ze begrijpen dat mensen leren door over dingen na te denken.
2. Ze begrijpen hoe de schriftcode in het Nederlands werkt. Ze snappen bijvoorbeeld dat oo geen letter is, en dat letters niet klinken. (Dingen die ze bij hup en Veilig leren lezen niet in de gaten hebben.)
3. Ze begrijpen dus waarover ze de kinderen precies aan het denken moeten zetten om hen te leren hoe ze vlot met het schrift uit de voeten kunnen.
Wie echt Alfabetcode doet, kan u al deze dingen uitleggen als u daarom vraagt. En wie dat niet kan, doet waarschijnlijk toch iets anders.